
15 augustus 1997
Omdat de genade van bovennatuurlijke aard is, valt ze buiten onze ervaring en kan ze slechts gekend worden door het geloof. Wij mogen dus niet steunen op onze gevoelens of onze handelingen om daaruit af te leiden dat we gerechtvaardigd en gered zijn. Vgl. Concilie van Trente, 6. Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 13. DS 1533-1534 Het woord van de Heer luidt evenwel: "Aan hun vruchten zal men ze kennen" (Mt. 7, 20). Daarom biedt de overweging van Gods weldaden in ons leven en in het leven van de heiligen ons de waarborg dat Gods genade in ons werkzaam is en ons zo oproept tot een steeds groter geloof en tot een houding van vertrouwvolle armoede.
Een zeer mooi beeld van deze houding is te vinden in het antwoord dat de heilige Jeanne d'Arc gaf op een strikvraag van haar kerkelijke rechters: "Op de vraag of ze soms weet of ze in Gods genade is, antwoordt zij: 'Als ik er niet in ben, moge God mij erin brengen; als ik er wel in ben, moge Hij mij erin bewaren'." H. Jeanne d'Arc, Actes du procès
De sterke gevoelens zeggen niets over de moraliteit of de heiligheid van de personen; ze zijn de onuitputtelijke bron van beelden en genegenheden waarin het morele leven zich uitdrukt. De hartstochten zijn moreel goed, wanneer ze bijdragen tot een goede daad, en slecht in het tegenovergestelde geval. De goede wil richt de gevoelsbewegingen die hij opvangt naar het goede en naar de zaligheid; de slechte wil bezwijkt onder de ongeordende hartstochten en maakt ze erger. De emoties en de gevoelens kunnen geïntegreerd worden in de deugden of tot ontaarding komen in de ondeugden .