
15 augustus 1997
God heeft in zijn barmhartigheid de zondige mens niet aan zijn lot overgelaten. De straffen die op de zonde volgen, "de lasten van de zwangerschap" Vgl. Gen. 3, 16 , de arbeid "in het zweet des aanschijns" (Gen. 3, 19), zijn ook een geneesmiddel dat de gevolgen van de zonde beperkt. Het huwelijk is na de zonde een hulp geworden om te verhinderen dat men zich in zichzelf keert, om het egoïsme en de genotzucht te overwinnen en zich open te stellen voor de ander, voor onderlinge steun, voor zelfgave.
Het zedelijk besef omtrent de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk heeft onder de pedagogie van de oude Wet een ontwikkeling gekend. De polygamie van de aartsvaders en koningen wordt nog niet uitdrukkelijk verworpen. Toch streeft de Wet van Mozes ernaar de vrouw tegen de willekeurige heerszucht van de man te beschermen, al draagt ook deze Wet, naar het woord van de Heer, de sporen van "de hardheid van het hart" van de mens. Daarom laat Mozes ook toe dat men zijn vrouw wegzendt. Vgl. Mt. 19, 8 Vgl. Deut. 24, 1
De profeten zien de exclusieve en trouwe huwelijksliefde als een beeld van het verbond van God met Israël Vgl. Hos. 1-3 en hebben hiermee het geweten van het uitverkoren volk voorbereid op een verdiept inzicht van de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk. Vgl. Mal. 2, 13-17 De boeken Ruth en Tobit bevatten ontroerende getuigenissen over de verheven zin van het huwelijk, over trouw en genegenheid van echtgenoten. De Overlevering heeft het Hooglied steeds beschouwd als een onvergelijkelijke uitdrukking van menselijke liefde, voor zover die een weerspiegeling is van de liefde van God, een liefde die "sterk is als de dood", die "geen stortvloed van water kan blussen" (Hoogl. 8, 6-7).