
15 augustus 1997
Terecht wordt de liturgie dus beschouwd als de uitoefening van het priesterlijk ambt van Jezus Christus. De heiliging van de mens wordt er 'in waarneembare tekens aangeduid en, op de wijze die aan elk afzonderlijk teken eigen is, tot stand gebracht. De openbare eredienst wordt in zijn geheel voltrokken door het mystieke lichaam van Christus, dat wil zeggen: door hoofd en ledematen. Zo is elke liturgische viering, omdat ze het werk is van Christus, de Priester, en van zijn lichaam, de Kerk, een bij uitstek heilige handeling die door geen enkel ander handelen van de Kerk op gelijke titel en in gelijke mate in krachtdadigheid wordt geëvenaard. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 7. vert. Getijdenboek Lect. II,4,77